De naam van Herman Gorter (1864-1927) zal voorgoed verbonden blijven aan zijn grote jeugdwerk Mei (1889), het onovertroffen hoogtepunt van Tachtig. Maar zijn andere poëzie is van minstens evenveel belang. In De dag gaat open als een gouden roos (waarvan de eerste druk in 1956 verscheen) komen de twee lijnen van Gorters dichterschap bijeen: er is geen onderscheid meer tussen het persoonlijke en het algemene, tussen natuur en maatschappij, tussen lichaam en geest. Zijn diepste wezen, waarin een oneindige wereld van emoties tot bewustzijn kwam, heeft hij weten uit te drukken door een nieuw, oorspronkelijk woordgebruik. Ook driekwart eeuw na zijn dood is zijn poëzie nog even fris en verrassend als bij haar verschijning.