Godfrey (VI) klaagt er over dat de bestudering van de Middeleeuwse geschiedenis, waarbij hij met name het oog heeft op de kruistochten, zo vaak wordt "bedevilled", omdat de historici de "mediaeval mind" niet begrijpen. Als voorbeeld geeft hij de Middeleeuwse "obsessies" - het woord is van hem, niet van mij - met relikwieën. De grote 12e eeuwse geleerde Johannes van Salisbury, zegt hij, vereerde als zijn kostbaarste schat een flesje met enige druppels van het bloed van Thomas Beckett. Geschiedschrijvers, die de verwoesting van Constantinopel in 12O4 een "crime" noemen, dienen volgens Godfrey te weten dat tijdgenoten haar als een hoogst respectabele daad beschouwden.
