Kardinaal De Jong was van 1935 tot 1955 aartsbisschop van Utrecht. Gedurende de bezetting groeide hij uit tot een nationale figuur, en belichaamde hij het geestelijk verzet tegen het nazisme. Allerlei pogingen om hem te intimideren en tot inschikkelijkheid te bewegen, mislukten doordat hij vond dat hij niet mocht zwijgen. Met ongeduld wachtte bij met zijn medewerkers op een publiek protest van de paus tegen de jodenvervolging. Dat bleef uit. Wel benoemde paus Pius XII hem na de oorlog tot kardinaal. Uit de verte bewonderde de paus de Nederlandse bisschoppen, maar hij volgde hen niet na. Aartsbisschop De Jong speelde zijn rol niet omdat hij die ambieerde. Het liefst had hij zich zijn hele leven gewijd aan de studie van de kerkgeschiedenis. In dat vak had hij, voordat hij bisschop werd, twintig jaar les gegeven op het grootseminarie Rijsenburg. Een befaamd vierdelig Handboek der kerkgeschiedenis was de vrucht van die periode. Na de oorlog streefde de kardinaal naar de heroprichting van