Toen Algerije in 1962 onafhankelijk werd, leek de jonge natie er – ondanks de vele doden en de enorme schade van de vrijheidsstrijd – een mooie toekomst tegemoet te gaan. Niet alleen was er een sterk besef van nationale identiteit, de strategische mediterrane ligging, het olieen gasrijke achterland van de Sahara en de intrigerende mengelmoes van Arabische, Berberse, Europese en Afrikaanse culturele elementen maakten Algerije tot een potentiële regionale grootmacht. Die belofte – van Algerije aan de wereld, maar vooral van de machthebbers aan de eigen bevolking – werd niet vervuld. In plaats van uit te groeien tot een China of Brazilië aan de Middellandse Zee veranderde het land in de jaren negentig opnieuw in een strijdtoneel, ditmaal van Algerijnen onderling. Slechts langzaam herstelt het van die bloedige periode. Maar als Algerije echt z'n otentie wil vervullen, zijn politieke en economische veranderingen nodig. Te beginnen met herstel van het geschonden vertrouwen tussen