Alle verhalen van Simon Carmiggelt in dit boek, waarin de bundels 'Kroeglopen 1' en 'Kroeglopen 2' zijn samengevoegd, zijn gesitueerd in de onmiddelijke nabijheid van de tapkast of aan de borreltafel. Carmiggelt had een feilloos oog en oor voor de karakteristieke weemoed van het Amsterdamse caféleven. Zelf een van de 'vaste jongens' in dit circuit voelde hij zich op dit terrein, zoals hij zei, 'eindelijk eens bevoegd'. Carmiggelt zchreef zijn verhalen op in een sobere en economische maar toch beeldende stijl: 'De herfst keek door het raam van de kroeg naar binnen, als een verlepte vrouw die haar man zoekt.'