In 1609 voer de Engelse zeevaarder Henry Hudson de haven van Amsterdam uit op het VOC-schip de Halve Maen om een kortere handelsroute naar Azië te zoeken. Het schip strandde echter op het eiland Manahata, dat bewoond werd door indianen. Enthousiast over de gunstige ligging als handelspost voor de Hollanders, kocht de Amsterdamse West-Indische Compagnie het eiland in 1626 voor zestig gulden van de inboorlingen. Deze nederzetting, Nieuw-Amsterdam, groeide – vooral na het toekennen van de stadsrechten in 1653 – uit tot de grootste Nederlandse koloniale nederzetting in Noord-Amerika. De kolonie bleef in Nederlandse handen tot november 1974, toen het als onderdeel van het vredesverdrag, Vrede van Westminster, tussen de Republiek der Zeven Verenigde Provinciën en Engeland werd afgestaan aan de Britten, die de kolonie New York hernoemden. De invloeden van de Nederlandse kolonisten zijn nog steeds terug te vinden in New York, onder meer in de diverse buurten van deze grote stad: zo is