Bang of boosDaan kruipt weg in een hoek. Maar klaas ziet hem staan. Hij lacht vals naar Daan. Daan voelt zich slap, zo slap als een pop. Geef mij je snoep, zegt klaas. Of ik geef je een schop. Daan geeft zijn snoep aan klaas. Zijn hand trilt. Zo bang is hij. Want klaas is groot en sterk.