In dit boek doet Harry Sibum verslag van zijn jeugd in een kinderrijk katholiek kleermakersgezin in de vijftiger jaren. Die speelt zich af in een protestantse omgeving waar het moeilijk is je als vogelvrij verklaard rooms kind te handhaven. Angst speelt in dit jonge leven een grote rol. Zoals Sibum zelf zegt: 'Mijn jeugd werd gekenmerkt door angst. Angst voor de kastijdingen van mijn vader, voor de dood, de leerkrachten, de hardhandige dorpsjeugd de kwaadaardige honden, angst om Martelaar voor de Ene Heilige Kerk te moeten worden, angst voor Eeuwige Verdoemenis als ik dit zou weigeren, angst om bang te zijn.