De zangstem van de castraat heeft, naar de mening van zijn tijdgenoten, fraai geklonken of, afgaand op de kritiek van sommigen, bijzonder lelijk. Hoe deze stem geklonken heeft, zal altijd geheim blijven. De enige opname die er in 1904 van Alessandro Moreschi gemaakt is, een directeur-zanger van de Sixtijnse kapel, kan nauwelijks een afspiegeling zijn van de zo geroemde castratenkunst. Wanneer, waar en waarom is er gecastreerd? Wanneer is men ertoe gekomen, dat éne - waarschijnlijk laat ontdekte - bijzondere effect van de castratie, namelijk de hoog gebleven stem, te slijpen tot een muziekinstrument? Hoe stonden tenslotte de laatste castraten die in de negentiende eeuw nog zongen, in de operawereld die niet meer de hunne was? Dit essay over eunuchen en castraten is samengesteld uit bestaande teksten vanaf het begin van de zeventiende eeuw. Het tracht toegang te verschaffen tot het wezen van de vroeg gecastreerde mensen, vanaf de eerste berichten over de kwaliteit van hun zingen tot