Op een gure novembermiddag in 1712 stapt Christina van Collen in Texel aan boord van de Juffrouw Quinira, een schip van de West-Indische Compagnie. Ze is op weg naar Afrika, waar haar verloofde als koopman gestationeerd is in Ardra. Christina is de dochter van een hoge bewindhebber van de Compagnie. In Amsterdam leidde ze een beschermd leven. Aan boord van het compagnieschip leert ze de rauwe kant van het leven kennen. Wanneer ze eenmaal in Afrika is, loopt alles heel anders dan ze zich had voorgesteld. Ze besluit aan boord te blijven wanneer het schip volgeladen met slaven naar Curaçao vertrekt. Christina is opgegroeid in een calvinistisch milieu, waarin de ondergeschikte positie van de zwarte mens verklaard wordt vanuit de Bijbel. Maar voor Christina is die verregaande ongelijkheid tussen blank en zwart onaanvaardbaar. Deze mening brengt haar dikwijls in moeilijkheden. Na vele tegenslagen meert het schip aan in Curaçao, waar Christina's leven andermaal een nieuwe wending neemt. In