Rafi woont bij zijn oma in Nederland, ver van zijn vader en moeder vandaan. Soms begint hij zomaar te trommelen. Op de tafel, op een koekblik, op een tekendoos. Dan denkt hij aan zijn vader die in een bandje speelt. Als hij zacht roffelt, heeft Rafi heimwee. Als hij hard trommelt, voelt hij zich beter. Op een dag gaan andere kinderen meedoen: ze richten een bandje op en bouwen hun eigen instrumenten. De vaders en moeders zijn radeloos! Want waar zijn de pannen en deksels, waar is de strijkplank en waar zijn de kwasten en de fietspomp?