Op 13-jarige leeftijd wordt Robert in 1953 door zijn moeder naar een jongenskostschool gestuurd, het convict St. Marie te Roosendaal. Tijdens de weekenden bij zijn ouders in Sluis ziet hij hoe z'n ouders de winkel en het hotel opbouwen en zoekt hij ontspanning in het mondaine vlakbij gelegen Knokke, met toen nog de allure van de jaren dertig. Robert Dusarduijn schetst in dit boek het beeld van de gang van zaken op een kostschool in de jaren vijftig en van een land in wederopbouw na de Tweede Wereldoorlog. Het internaat staat onder leiding van broeders. Vijf lange jaren zit Robert op deze jongenskostschool. Jaren waarin hij zijn seksuele gevoelens en kunstzinnigheid ontdekt en ontwikkelt. Op allerlei manieren probeert hij aan de 'onveilige' dictatuur te ontkomen van de broeders, die voor het merendeel niet pedagogisch toegerust zijn. Tekenleraar De Bock is een van de weinige leraren die de talenten van Robert stimuleert. De 49 illustraties in het boek zijn van Robert Dusarduijn.