Het licht valt de hut binnen en Bernt ziet aan zijn voeten een man liggen. En naast de man ligt op de sneeuwvloer een muts. Een zwarte kaproen met grote, rechtopstaande punten. Het is het jaar 1271. Op een nacht wordt er op de deur gebonsd bij Bernt en zijn familie. Van buiten klinkt gegil en gekreun. Angstig houden ze de deur gesloten. De volgende dag ligt er een man voor het huis - met een zwarte muts naast zijn levenloze lichaam, en een gescheurd stukje perkament. Het hele dorp verdenkt Bernt en zijn familie ervan dat ze bij de bende van de Zwarte Kaproenen horen. De stervende rover klopte natuurlijk niet voor niets bij hen aan. Bernt vertrekt met zijn valk Heliaca naar Zutphen om de graaf van Gelre om hulp te vragen. Onder zijn kleren draagt hij het geheimzinnige perkament met zich mee, in de hoop dat alles hiermee opgehelderd kan worden. Maar de reis naar Zutphen is lang en gevaarlijk. Lukt het Bernt om de onschuld van zijn familie te bewijzen?
