Het is Vastenavond 1441, de Blauwe Schuit rijdt door de Brugse straten. Aan boord is ook Pieter Scaephooft, de zoon van een wever, die gedood werd tijdens de Brugse Opstand. Aan de kant van de weg staat Anselm Adornes, de oudste zoon van een belangrijke notabele die toen de kant van hertog Filips koos. Ineens krijgt Pieter hem in het oog. Hij roept Anselm iets toe. Iets dat alleen een Adornes begrijpt. Dit is het vreemde begin van een vriendschap waarbij de beide jongens het vijftiende eeuwse Brugge leren begrijpen en bekijken door elkaars ogen. In het schildersatelier van Jan van Eyck ontmoeten ze allebei, zonder het van elkaar te weten, Elisabeth, die er de kinderen van de meester onderwijst. Elisabeth weet niet wie ze moet kiezen. Pieter, die haar met zijn speelse verliefdheid overrompelt? Of Anselm, die voor haar zelfs zijn vader wil trotseren? Hoezeer wordt je leven bepaald door je afkomst? Het is een vraag die Lieve Hoet al in dat andere historische verhaal Tanne en ik