4 december 1944. Jan de Rooij uit Voorburg, 12 jaar, reist in zijn eentje naar Friesland. Daar zal hij een tijdje bij familie logeren, zoals veel kinderen uit het westen. Zo hebben zijn ouders en zijn kleine broertje en zusjes meer aan de voedselbonnen, en krijgt hijzelf als jongen in de groei voldoende te eten. Hij past zich snel aan in Friesland en voelt zich thuis bij tante Heiltje en oom Henk. Toch blijft hij zich ongerust maken over zijn familie in Voorburg. Wat kan hij nu nog bijdragen aan hun voedselsituatie in de schaarste van de hongerwinter? 8 januari 1945. Twee schepen die de verbinding tussen Amsterdam en Friesland verzorgen, de Groningen IV en de Jan Nieveen, varen in het stikdonker over het ijzige IJsselmeer. Ze moeten verduisterd varen, net zoals de steden verduisterd moeten zijn. Het is hartje winter, het vriest hard en Jans moeder Grietje zit op de Groningen IV. Grietje Bartlema is op weg van Lemmer naar Amsterdam. Op haar fiets zitten twee fietstassen vol eten dat ze