De machtige Farao geeft zijn toegewijde hoveling Potifar een persoonlijk geschenk. Het geschenk heet Tuya en is veertien jaar. Tuya is bang. Slavin, dat is ze altijd geweest, dat zal ze altijd blijven. Maar van de ene op de andere dag komt ze terecht bij Potifar, hoofd van de Egyptische Garde. En inhet huis van Potifar, waar het leven turbulent is en de sfeer broeierig, is het voor een jonge slavin niet eenvoudig om kalm te zijn en onderdanig te blijven. Dan komt er nog een jonge slaaf naar Potifars huis. Hij is verkocht door een groep Midianitische handelsreizigers als een sterke en veelbelovende werkkracht. Zijn naam is Josef. Josef en Tuya dromen allebei van een beter leven, van vrijheid, van liefde. Het duurt dan ook niet lang voordat ze elkaars diepe verlangens leren kennen. Maar al gauw drijven dramatische ontwikkelingen hen weer uit elkaar. Niet hun eigen dromen, maar die van Potifar en zelfs de Farao werpen donkere schaduwen over hun leven. Of er een toekomst is voor Josef,