In een boom zit een jongen. Hij kijkt met zijn ogen dicht, om beter te kunnen zien. Hij ziet het huis, vader en moeder. Ze dansen tot ze uitgedanst zijn. Ze nodigen mensen uit tot alle mensen op zijn. Ze kijken naar elkaar tot ze op elkaar uitgekeken zijn. De jongen doet zijn ogen open. Hij ziet het nieuwe huis van moeder met daarnaast het nieuwe huis van vader. Eindelijk durft hij zijn boom los te laten.