In zeven delen, die relatief los van elkaar staan maar toch één essay vormen, geeft Milan Kundera in De kunst van de roman zijn persoonlijke opvattingen over de Europese roman. Is de geschiedenis van de roman bijna voltooid? Is het zo dat in onze tijd van 'terminale paradoxen' de roman niet langer in vrede kan leven met de geest van onze tijd? Als hij nog voort wil gaan met het ontdekken van het nog niet ontdekte, als hij als roman nog 'vooruitgang wil boeken', dan kan hij dat slechts doen tegen de vooruitgang van de wereld in. Een van de delen van het essay is gewijd aan Kafka, een ander aan Broch, van de eerste tot de laatste regel zijn de beschouwingen van Milan Kundera referenties aan de auteurs waarop 'zijn persoonlijke geschiedenis van de roman' is gebaseerd: Rabelais, Cervantes, Sterne, Diderot, Flaubert, Tolstoj, Musil, Grombowicz. In twee delen, die de vorm van een dialoog hebben, spreekt de auteur over zijn eigen - bijna ambachtelijke - romankunst.