Het werk van Jan G. Elburg (1919-1992) is zoals hij zelf was: geëngageerd, vol erotiek en plezier in het leven, speels maar met scherpe kantjes. Dat blijkt zowel uit zijn poëzie als uit zijn beeldende kunst. Elburg werd in Zeeland geboren en groeide op in Amsterdam-Noord. Hij werd laborant, vocht op 10 mei 1940 tegen de ss, ging in het verzet en werd communist uit overtuiging, maar geen partijlid. Met mededichters Gerrit Kouwenaar en Lucebert sloot hij zich aan bij de experimentele schilders van Cobra en hij werd een van de Vijftigers die de Nederlandse poëzie vernieuwden. Zijn eerste verzamelbundel noemde hij Drietand, als een verwijzing naar het prikkelende in zijn werk. Al jong gegrepen door zowel het surrealisme als de troubadourspoëzie, ontwikkelde Elburg zich als dubbeltalent: dichter en beeldend kunstenaar. De dichter speelde een leven lang met de taal (zijn grote liefde) en schreef een poëzie die duister of glashelder kan zijn maar altijd fascinerend is. De kunstenaar