In het antieke straatbeeld was een filosoof herkenbaar aan zijn uiterlijk, zoals bij ons een orthodoxe jood of een punk. Filosofie was een trendy bezigheid, geliefd bij de bovenlaag van de bevolking en, zoals het droeve lot van Sokrates bewijst, gevreesd door de machthebbers.Het begin van deze zowel hoog gewaardeerde als verdachte bezigheid ligt ergens in de zesde eeuw voor Christus, bij de Griekse presocratici als Heraclitus en Parmenides. Door hen en hun opvolgers, met name de giganten Plato en Aristoteles, werden de meest wezenlijke filosofische vragen al gesteld, vaak op een zo indringende wijze dat wij ook nu nog naar hen teruggrijpen. Niet voor niets noemde Alfred North Whitehead de hele westerse filosofie 'een reeks uitgebreide voetnoten bij Plato', en zonder Aristoteles is de moderne wetenschap ondenkbaar. Logica, kennisleer, ethica, fysica en metafysica: de grote denkers van de oudheid beoefenden alle vormen van kennis op het allerhoogste niveau en hun teksten zijn nog altijd