Een nieuwe lente, een nieuw geluid. Met die klinkende slagzin buitelde Herman Gorter (1864-1927) de literatuur in. Het beginvers van zijn debuut 'Mei' luidde meteen ook het begin in van de moderne Nederlandse poëzie. De dichter werd geprezen als de meest begaafde van de Tachtigers en als de zuiverste stem van de nieuwe generatie. Tien jaar later klonken critici minder positief: Gorter was communist geworden en predikte onvermoeibaar de volgens hem onafwendbare wereldrevolutie. Dat deed hij ook in zijn poëzie, die daardoor soms een belerend, soms een Messiaans karakter kreeg. Deze bloemlezing geeft een uitstekend overzicht van Gorters poëtische ontwikkeling: van de geprezen dichter van sensibele verzen tot de geëngageerde schrijver die even passioneel de vrouw bezong als het socialisme propageerde.