Een Romeinse officier beschrijft de Friese terpen, een senator prijst onze voorouders als edele wilden, en een christelijke auteur stelt de ondeugden der Germanen aan de kaak. De Romeinen waren er oorspronkelijk van overtuigd dat op de randen van de aarschijf - dus ook in de Lage Landen - fabelwezens en barbaarse krijgers woonden. Ook nadat ze het land aan de Noordzee hadden onderworpen en het beter hadden leren kennen, bleven de eerdere fantasieën doorklinken in hun verhalen, zoals die over de strijd van Julius Ceasar tegen de dappere Nerviërs, over de opstand der Bataven en over het optreden van de Franken. In "De randen van de aarde" zijn ruim honderd lange en korte getuigenissen uit de Oudheid verzameld die betrekking hebben op de Nederlanden, zoals beschrijvingen van de bevroren Rijn, drijvende veeneilanden, een profeterende druïde, de toepassingen van mergel, geneeskrachtige kruiden, eau de Cologne, de taalgrens, heilige wouden en een op het strand aangespoelde walvis. Ook de