Dit procédé van leven in de breedte past Van der Heijden meteen al toe in de proloog, De slag om de Blauwbrug. Hij beschrijft daarin hoe zijn held Albert Egberts jr., een aan heroïne verslaafde autodief, de nacht voor de kroning van Beatrix tot koningin in de Amsterdamse binnenstad rondscharrelt, op zoek naar auto's, met een schaar in de aanslag ter opening van de portieren. Onderwijl rekt hij zijn leven in de breedte door tijdens de scharreltocht voortdurend beelden uit het verleden op te roepen; die beelden roepen op hun beurt weer andere op, zodat een kaleidoscopisch effect ontstaat. Zo ziet de lezer in deze Amsterdamse nacht van 29 op 30 april 1980 allerlei voorvallen uit Albert Egberts jr.'s verleden opdoemen, en maakt hij kennis met de bijbehorende personen, zoals de alcoholistische vader Egberts sr. en de zichzelf wegcijferende moeder, de jeugdvrienden Thjum, Schwantje en Flix Boezaardt en de bewonderde oom Egbert Egberts.