Mijn zoon, er zijn in de wereld gogen en logen te over,larielijders allerlei, killers en kaalslagers.Er zijn zovele moegemaakten, klemgeraakten;uitgereisde roer-me-niets, murw, nurks en stuk op hun stek.Er zijn patsers en paljassen plenty, vele lepe strebers,regelneefjes en meters van Nut.Alles hier rept en roert zich, maar in het gedaver der stratenlopen de honden en de honden alleen onbekommerd los.Mijn zoon, er is in de wereld aan vaganten een nijpend tekortaan spijbelaars, geuzen en muiters; aan dienaars van de droomen bedelbroeders van het Heilig Vuur en Gloeiend Raadsel.Wanneer met wensen en wetten, tukkel en juk,beroepen vele maar roepingen weinig, de grote wereldaan jouw raam komt kloppen, bedenk, mijn zoon, bedenk dit dan.