Dit boek begint waar Lobsang Rampa’s eerste boek Het Derde Oog eindigt; het is 1927 en Lobsang laat de heilige stad Lhasa achter zich. Zoals de priester-astrologen hem hadden voorspeld, moet Lobsang Tibet verlaten – zijn geboorteland en alles waarvan hij hield – om naar het barbaarse China te gaan. Hij reist naar Tsjoengking om daar te studeren voor arts en chirurg. Hier raakt hij betrokken bij de oorlog en wordt hij gevangengenomen door de Japanners. Hem wacht een zware periode van lijden, pijn en ondankbaarheid. Lobsang Rampa moet veel verleidingen en leed het hoofd bieden om hulp te kunnen brengen.