April 1999. De trein van Beijing naar Xi'an. Een vader probeert zijn zoontje te laten stilzitten voor de blanke man die met zijn dikke pen in een boekje tekent. De tekenaar hoort bij de vrouw met het witte haar bij het raampje. Ze kijkt naar buiten, naar de groezelige, luie gele rivier onder de loodgrijze wolken. Bea De Koster, want zij is die vrouw, schrijft in haar schriftje. Daar in die trein ontstond de aanzet voor de negen verhalen uit Drie keer maakt een tijger. In China is dat een spreekwoord: drie keer maakt een tijger. Als je maar lang genoeg over iets praat, wordt alles aangedikt tot het niet meer door de deur kan.Verhalen over het arme meisje wier voetjes tot pijnlijke vervormde klompjes worden ingebonden om zo een rijke man te bekoren, maar geen rijke man wil haar en het meisje kiest haar vrijheid; over het mieverkoopstertje aan de voet van de heilige berg dat als een Julia voor haar Romeo moet vechten (maar deze keer loopt het goed af); over de zoon van de mandarijn die