De toneelstukken van Arnon Grunberg spelen in een restaurant met de serveerster als meest waarschijnlijke god , zoals een van zijn personages haar noemt. Daar zit hij, eet pizza of pasta, drinkt espresso of cognac en wacht. Reden voor zijn verblijf is meestal het meisje dat serveert en waar hij verliefd is op geworden. Het restaurant is een wachtkamer voor zijn illusies die hij in zijn ouderlijk huis zo zelden aantrof. Thuis voedt het kampsyndroom van zijn moeder het onderlinge conflict, zoals in de dagen van Leopold Mangelmann; eten wordt gezien als een vorm van overleven en weigering van eten manifesteert het verzet tegen het leven. In die huiselijke kring is er structuur: het gezin, het gedeelde verleden,de school de gedeelde rituelen. Dat heldere perspectief verdwijnt als hij het ouderlijk huis verlaat. Vanaf die tijd speelt het leven zich af in anonieme etablissementen, het restaurant als schemergebied tussen waan en werkelijkheid waar de fantasie vrij spel heeft. Daar creëert