'Madonna sancta Maria, schenk ons zondaars uw genade... Het blijft de enige zang niet die de burgers zingen. In het geseljaar 1260 hebben zij, naar het schijnt, eensklaps ontdekt hoe men zijn bange gemoed in een lied kan ontladen. Daarom wordt, wat uit de nood van de geselcolonnes was geboren, in weinig jaren tot gemeengoed van de burgerij. Men schaart zich aaneen tot broederschappen die aanvankelijk hun boete nog plegen met de zweep, maar langzaam het geselen voor het zingen verruilen; dan klinkt avond aan avond het gezang van vrome stemmen uit kapellen en lokalen door iedere kleine donkere stad.We zijn in Italië. Uit alle angsten en psychosen, alle dreunende voorspellingen en uitzinnige boeteplegingen worden ten slotte melodieën geboren. Wie de eeuwen van de Italiaanse toonkunst overziet mag besluiten dat er in dit veelbesproken jaar 1260 toch een nieuw rijk is gesticht. Mocht het al niet aan de hele Heilige Geest toebehoren, dan toch aan zijn achtste gave: de muziek!'