Het negentiende-eeuwse Calcutta is een ongemakkelijke mengeling van twee totaal verschillende werelden: de mysterieuze, onveranderlijke Indiase cultuur, en de poging tot een Engels bestaan, voortgekomen uit koloniale wanhoop. In 1836 arriveert een Brits drietal in Calcutta: lady Eleanor, haar zus Harriet en haar broer Henry, de nieuw aangewezen gouverneur-generaal van India, na een reis van de hemel, aan de andere kant van de wereld, naar de hel. Maar India blijkt niet de hel die hun vrienden hun hadden voorspeld, en voor Harriet en Eleanor - hoewel de laatste zich ertegen verzet - is het zelfs een onweerstaanbaar en verrassend paradijs. Eleanor, die een dagboek bijhoudt, is een scherpe waarnemer van de onstuimige wereld om haar heen, en haar notities zijn levendig en sensueel. Maar niet minder sprekend zijn de beschrijvingen van de innerlijke zielswerelden: die van haarzelf, waarin zij heen en weer geslingerd wordt tussen vervoering en walging; die van Harriet, die zich openstelt