n 1809 maakte lord Byron, eenentwintig jaar oud, in gezelschap van zijn vriend John Cam Hobhouse een Grand Tour, zoals onder, studenten uit de aristocratie en 'hogere kringen' gebruikelijk was ter afsluiting van een universitaire studie. Byron, eigenzinnig en onvoorspelbaar als hij was, deed iets ongebruikelijks: hij maakte een tocht te paard door Epiros en Zuid-Albanië, gebieden die zelden bereisd werden door vreemden en als gevaarlijk bekend stonden. Toen het de even beminnelijke als wrede Ali Pasja, de toenmalige heerser, ter ore kwam dat er een adellijke Engelsman op zijn grondgebied vertoefde, stond hij erop dat deze hem in zijn paleis in Tepelenië zou bezoeken. Over de luxueuze logeerpartij bij Ali Pasja schreef Byron een fascinerende brief aan zijn moeder, waarin hij laat weten hoe diep hij onder de indruk was van de oriëntaalse pracht en het bizarre mengsel van Albanese ruigheid en Turkse hoffelijkheid. Tessa de Loo las die brief bijna twee eeuwen later en raakte bezeten