Uit het voorwoord van Gerrit Komrij: Hij moet vroeg al gedichten hebben gemaakt, al stuurde hij me eerst later een pak toe met iets van een samenhang. Vervolgens bestookte hij me met wijzigingen, dan weer trok hij alles terug. ëDe gedichten beschouw ik als een grap. Het was een uitbarsting die precies vijf maanden heeft geduurd. Sindsdien ben ik sprakeloos.´ Enkele verzen kwam nog in het literaire tijdschrift Maatstaf terecht. Wat ik in zijn brieven herkende, tegen het ondraaglijke aan, herken ik in zijn poëzie. De naaktheid, het ontbloten van zijn gevoel tot hij de essentie bereikt en, uiteindelijk, het nameloze verlangen naar vriendschap. Hij hield niet van de knutselaars onder de dichters. Hij was een illusieloos iemand die geen seconde zonder liefde kon. De publicatie van een keuze uit zijn gedichten beschouw ik als het inlossen van een ereschuld, ondanks de koude wind die tussen ons opstak. De laatste keer dat ik Eli zag legde hij zijn polsen op tafel, handpalm naar boven. Ik