Er was een tijd dat ik niet eens kon spreken. Misschien leerde ik spreken en schrijven zoals iemand met alles wat hij op straat vindt begint te knutselen, en daar niet mee op kan houden; het wordt almaar groter en grilliger en op een dag neemt hij zijn kleren en zijn tandenborstel en gaat hij in dat bouwsel wonen. Nu deze geschiedenis is opgeschreven, weet ik dat het niet was opdat iemand me zou vergeven, want dat heeft het leven zelf al gedaan, maar wel omdat ze van iedereen zijn, het verdriet, het verlangen en zelfs het geluk _ want wat is geluk? Misschien zal hij of zij, na het lezen van deze geschiedenis, er net als ik getuige van zijn hoe de zon 's avonds door een vrouw heen kan vallen. De gloed in het gezicht van de vrouw die ons laat kijken in de zon lang nadat hij is ondergegaan _ ik kom uit een familie die dat soort dingen op prijs stelt. Blijf nog even zitten wachten op de sterren, omdat ook zij zichtbaar zullen worden, als sporen van een brand, jaren nadat die is gedoofd.