De neef van Sjaak, de oomzegger en ik-figuur van dit boek, gaat zijn oom langzamerhand zien als een heilige, als een persoon op wie het goede van deze wereld zich nog tijdens zijn leven heeft samengetrokken. Dat de ene heilige, algemene en apostolische kerk een proces tot zijn heiligverklaring in gang heeft gezet komt hem gaandeweg minder ongerijmd voor dan het op het eerste gezicht was; had de ‘vakbondsman’rbindingen heeft met de Koninklijke Schouwburg, met het eilandje in de vijver en met de (daartussenin gelegen) dokterspraktijk. Die onderwereld heeft vreemde bewoners, die allemaal wel iets van toneelspelers hebben, zelfs de voornamelijk op sterven liggende koning. Ze lijken het erop aan te leggen de ikfiguur aan het slot een ogenblik te bezorgen waarin alles samenkomt, een