'Daar loopt een Jodin helemaal links, ze heeft een baby bij zich. Het kind heeft ze helemaal in een witte wollen doek gewikkeld. Ze ziet er indroevig uit. Haar man is al eerder gedeporteerd. Hij is door de grijparmen van de Gestapo meegevoerd. Ze weet niet waar hij is. Zou hij nog leven? Misschien is hij al gestorven; er zijn er al zoveel van haar volk omgekomen. Ze kijkt niet op of om. Een zijdelingse blik kan de woede van die grijsjassen opwekken. Zo worden vele Joden, zoals Anne Frank, weggevoerd via Westerbork naar een vernietigingskamp in Duitsland.' Wanneer schilder Lerius uit Amsterdam door dominee Lamsma gevraagd wordt te helpen met het verzet tegen de Duitsers, gaat de hele familie meehelpen. De schilderswoning wordt onderduikadres voor gevluchte Joden. Vijf Joodse kinderen brengen Theo Lerius en zijn zwager Barend per trein naar de Veluwe. Maar bij de kaartjescontrole wordt het heel spannend. 'Keine Jude?' vraagt een van de militairen ... Na de oorlog vertelt ds. Lamsma aan