Rogi Wieg maakte in 1986 als vierentwintigjarige zijn literaire debuut met 'Toverdraad van dagverdrijf', een dichtbundel die hem tot een exponent van de romantische school maakte. De hang naar romantiek is in de nadien verschenen bundels weliswaar niet verdwenen maar van karakter veranderd. In de loop der jaren is het echte zingen hem vergaan en is zijn poëzie harder, weerbarstiger, donkerder en 'onzuiverder' geworden. 'Het boek van de beminnelijkheid' - overigens een verraderlijk lyrische titel - is zijn eerste dichtbundel in zeven jaar. De bundel opent met een merkwaardig en lang gedicht in de vorm van een filosofisch traktaat, dat zich echter per se niet aan de filosofische spelregels wenst te houden. Het verband tussen de zinnen is louter poëtisch en het traktaat bevat al alle thema's die in de rest van de bundel (waarin ook prozagedichten en sonnetten zijn opgenomen) terugkomen: liefde, dood, levensangst en honger naar kennis - en dat alles in het licht van de ongrijpbaarheid