Al aan het eind van de veertiende eeuw werd in Nederland het eerste hofje gebouwd. Het was het begin van een lange bouwkundige traditie. Vermogende particulieren stichtten 'hofjes van liefdadigheid' voor arme bejaarden. Zij werden bezield door naastenliefde en religieus plichtsbesef, maar tegelijk ook door de drang hun naam in de stad te vereeuwigen. Een hofje is altijd een architectonische eenheid van afzonderlijke huizen rondom een gemeenschappelijke buitenruimte, gesitueerd op het binnenterrein van een bouwblok. De voordeuren liggen aan het hofje; de achtergevel is traditioneel gesloten. Deze bouwvorm bleek door de jaren heen zeer duurzaam. Een groot aantal hofjes heeft de eeuwen overleefd, niet zelden nog altijd bewoond door alleenstaande ouderen. De kracht van het hofje als bouwvorm spreekt ook uit het vermogen ervan telkens opnieuw zijn betekenis te bewijzen. Opeenvolgende generaties architecten beschouwden het als model voor de Nederlandse woningbouw, waarin het thema