Vanochtend is mijn vader overleden. Toen ik kwam lag hij al gewassen en aangekleed (overhemd en stropdas) in bed. Kalm, met gevouwen handen. Jonger en rustiger dan ik hem in tijden heb gezien. En natuurlijk: alsof hij elk moment zijn ogen kan opslaan. Je kent hem niet dood, dus je denkt automatisch dat hij nog leeft. Tegelijkertijd weet je dat hij dood is, en je denkt: wat is dit een ontzettend goed nagemaakt beeld, je zou zweren dat hij elk moment zijn ogen op kan slaan. Weinig gebeurtenissen in het leven zijn zo ingrijpend als de dood van een ouder. Rob van Essen beschrijft in Het jaar waarin mijn vader stierf de periode in zijn leven waarin zijn vader aftakelde en overleed. Het is een tropenjaar, waarin hij zijn moeder helpt bij de dagelijkse verzorging, en zijn weg vindt in het doolhof van ziekenhuisbezoek, spontaan inklappende rollators en specialistenjargon. Tegelijkertijd voltooit Rob van Essen een zoektocht naar de man van wie hij afstand had genomen, maar die hem toch zo na