In het jaar 1336 werd de pas ontgonnen Zwijndrechtse Waard bestuurd door een valse baljuw. Hij had nergens anders oog voor dan voor eigen gewin. Als hij op een dag de prachtigste koe van de hele Waard in de wei ziet staan, kan hij nergens anders meer aan denken. Hij moet en zal die koe in zijn bezit krijgen. Matthijs en zijn vader, de trotse bezitters van het kostbare beest, doorzien de sluwe listen van de baljuw telkens weer. Dan doet de slechte heer een meesterzet. Matthijs en zijn vader zien geen oplossing meer. Ze worden gedwongen de koe, die hen in hun levensonderhoud voorziet, af te staan. Of is er toch nog een oplossing?