Ooit, rond 1946, zagen de toenmalige jezuïeten-oversten eventjes een toekomstige professor filosofie in hun jonge student Bernard Huijbers. In 1953 dachten zijn professoren theologie iets vergelijkbaars. Maar het werd toch muziek: componeren voor kerkdiensten in het Nederlands, samen met zijn jongere medebroeder Huub Oosterhuis. 'Dichter bij de Bijbel", in dubbele betekenis, bleef Oosterhuis, terwijl Huijbers op zoek ging op verder afstand van die bron. Waar hij terecht kwam vertelt dit boekje, - een rhapsodie oftewel een lied in vele samenhangende maar toch zelfstandige strofen. Geen schools traktaat, maar niettemin met wat filosofie en theologie op de achtergrond.