April 1530. Beschermd door de nachtelijke duisternis kwam Maarten Luther's morgens vroeg om 4 uur op het slot Coburg aan. Hier zou hij ruim vijf maanden verblijven. Luther, als gebannene, mocht niet op de Rijksdag verschijnen. Om toch als raadgever voor zijn geloofsgenoten te Augsburg bereikbaar te zijn, nam hij zijn intrek op de Coburg. De imposante burcht, hooggelegen boven het gelijknamige stadje, zou Luther rust en veiligheid bieden. De inhoud van de correspondentie die in deze dagen tussen Luther en zijn vrienden is gevoerd, is ook thans van grote betekenis, nu in onze dagen de vraag naar de grond en het wezen van de belijdenis opnieuw wordt gesteld. Het hele debat, toen en nu, is ten diepste te herleiden tot de antithese: geloof en ongeloof. Deze brieven zijn in dat opzicht tijdloos. Ze zijn gerusten een waarschuwing en bange harten tot vertroosting. Ze leren ons te leven vanuit het Psalmwoord dat de reformator eenmaal schreef aan de wand van zijn kamer: ik zal niet sterven maar