"E keer zingen is drie keer bidden," zegt meester Klapwijk tegen haar, en dat is voor Lia een hele steun. Want binnen het streng gereformeerde gezin waarin ze opgroeit in de jaren dertig, regeert de angst. Als ze zingt voelt ze zich sterk, ook als ze weer eens voor straf naar het schuurtje is gestuurd door haar vader. In haar tienerjaren ontworstelt Lia zich schijnbaar aan de knellende banden van het geloof, maar rond haar twintigste ontmoet zee en zes jaar oudere man die haar verkondigt dat zij samen door God zijn uitverkoren om door middel van zijn muziek en haar zang de Heer te dienen. Ze trouwen en treden jarenlang succesvol op in Nederland, Duitsland en Zwitserland. Ze krijgen kinderen, manliefs carri als muziekleraar groeit en bloeit en Lia kan haar geluk niet op. Wat gaandeweg ook groeit is Lia's innerlijke twijfel, maar die wordt lang weggebeden, bestempeld als het werk van de Satan. Totdat de meest afgrijselijke feiten boven water komen en de grond onder Lia's bestaan