In juli 1942 vertrekken uit het doorgangskamp Westerbork de eerste transporten met joodse kinderen, vrouwen en mannen naar een onbekende bestemming in het oosten. De wanhopige achterblijvers hebben maar één zekerheid: ook zij zullen die lange reis moeten maken. In dat kamp vol hoop en wanhoop komen Auke, Frans en Klaas terecht. Opgepakt, nadat zij hun joodse vriend Aron op het Leeuwarder station hielpen vluchten. De commandant van de gevreesde Sicherheitsdienst stuurt ze voor een week naar Westerbork. De jongens komen tot de ontdekking, dat er in dat kamp afschuwelijke dingen gebeuren. Maar ze merken ook dat er bij de voor lijfsbehoud vechtende Joden in Westerbork mensen zijn die zich met lijdelijk verzet voor hun medemens opofferen.
