Dit boek behandelt een aantal aspecten van het leven van Hizkia, een van de koningen op de troon van David. Hizkia heeft na de dood van zijn vader Adhaz waarschijnlijk een aantal jaren onder voogdij gestaan vooraleer hij in 715/714 vóór Christus op vijfentwintigjarige leeftijd de regering aanvaardde. Hij was in totaal negenentwintig jaar koning over Juda, het zogeheten tweestammenrijk, met als hoofdstad Jeruzalem. Hizkia's regering valt in een tijd waarin de geschiedenis van de volken in het Midden-Oosten wordt gedomineerd door het machtige Assyrische rijk. Anders dan Achaz behoort Hizkia tot de godvrezende vorsten, die in het spoor van Gods geboden willen gaan. Maar ook zijn regering brengt niet de realisering van Gods heerschappij. Daarom roept Hizkia om de ware Koning die recht en gerechtigheid zal oefenen, en sjaloom voor Israël en de volken.