Meer dan anderhalve eeuw geleden begon een groepje jonge, vooraanstaande Hagenaars met het bouwen van woningen voor deugdzame arbeiders en ambachtslieden die in die tijd met hele gezinnen in vochtige kelders en overbevolkte sloppen woonden. Om maatschappelijke en hygiënische ontsporing te helpen voorkomen, realiseerden zij op kleine schaal ‘smakelijke huizing zonder weelde, die aan eigen haard bindt’. De Koninklijke Haagse Woningvereniging van 1854 bracht sindsdien, samen met vooraanstaande architecten, vernieuwende soorten arbeiderswoningen tot stand die soms internationaal de aandacht trokken. De vereniging is altijd klein, financieel onafhankelijk en eigenzinnig gebleven. Het woningbestand heeft sinds de oprichting regelmatig veranderingen ondergaan. De laatste decennia bestaat het bezit voornamelijk nog uit kleine, binnenstedelijke woningen voor eenpersoonshuishoudens die wat betreft de architectuur een verrijking zijn voor het stadsbeeld. In dat kader houdt de vereniging