In deze publicatie beschrijft de auteur de inhoudelijke en methodologische ontwikkeling van het werk van de Rotterdamse architect J.H. van den Broek vanaf de oprichting van zijn eigen bureau in 1927 tot aan zijn associatie met de architect Jaap Bakema in 1948, en het samenvallen van deze ontwikkeling met stedenbouwkundige en sociaal-economische ontwikkelingen van de twintigste-eeuwse stad in het algemeen en Rotterdam in het bijzonder: zware infrastructuur, een ori ntatie op de wereldhandel, de verhouding tussen overheid en ondernemerschap in het bepalen van de stadsontwikkeling, de acute noodzaak van veel goede en betaalbare woningen en de wederopbouw van een verwoeste stad. Het boek heeft hierdoor niet alleen de vorm van een architectenmonografie, maar kan met evenveel recht een monografie van de stad genoemd worden, als wel een essayistische poging om een historische en stedelijke context te geven aan een belangrijk aspect van het architectenvak: de architect als organisator,