In 1936 mocht ik in het sociaal-democratische dagblad Vooruit te 's-Gravenhage, waar ik al vier jaar als jongste verslaggever werkte, mijn driemaal per week verschijnende rubriek 'Kleinigheden' starten. Begin 1940 koos ik uit die(anonieme) 'cursiefjes', zoals ze toen werden genoemd, op uitnodiging van Feed von Eugen, hoofd uitgeverij der Arbeiderspers, mijn bundeltje Vijftig dwaasheden, dat na de oorlog, in 1946, werd opgenomen in Honderd dwaasheden. Sindsdien heb ik meer dan veertig bundels stukjes en drie bundels verzen gepubliceerd. Uit deze plank vol boeken deed ik in Mag 't een ietsje meer zijn? een eigenzinnige keuze, omdat mijn uitgever en ik het eens waren dat 'n zeventigjarige wel eens eigenzinnig mag zijn.Ik vond het geen eenvoudige taak. Bij het herlezen van in mijn jeugd geschreven bundels dacht ik soms: 'Met die vrolijke jongen zou ik weleens willen kennis maken.' Maar in de latere boeken zag ik hem langzaam maar zeker veranderen in de richting van de man die de pen voert