Dit boek gaat over het geestelijke leven dat opbloeit uit de gemeenschap met Christus. Hiervoor wordt het begrip 'bevindelijk' gebruikt. Dit begrip roept verschillende reacties op: van uiterst negatief tot en met kritiekloos positief. De auteur bepleit het goed recht en de noodzaak van bevindelijke prediking. Hij beargumenteert dit vanuit de gemeenschap met Christus, als een centrale werkelijkheid in de Schrift en in het christelijke leven. Vervolgens laat de auteur zien in welk kader over de gemeenschap met Christus gesproken wordt. Dit kader vormt enerzijds een kritisch instrument tegenover scheefgroei in het geestelijke leven, terwijl het anderzijds laat zien hoe de volle rijkdom van de geestelijke diepten in de Schrift tot hun recht kunnen komen. Op deze manier worden zielen gevoed, bloeit het geestelijk leven open naar de Drie-enig God, wordt het christelijke leven gestempeld door de hoop en licht de roeping voor dit aardse leven op.