Vlaanderen, 1635. Nadat haar tante Clara als heks is terechtgesteld en haar hut is platgebrand, vindt de vijftienjarige Nelle de Vos onderdak bij de oude Agripus en zijn kleinzoon Wiete. Bij hen vindt ze weer rust, geborgenheid en liefde. De wereld lacht haar opnieuw toe, zeker nu ze allicht zwanger is en ze samen met Wiete weer poppenkast gaat spelen op de kermissen in de omliggende dorpen. Maar de katholieken treden onder druk van de dorpspastoors en de bisschoppen almaar strenger en brutaler op tegen die duivelsche kunstenmaekers, terwijl de roep van het Grote Avontuur steeds luider klinkt in de oren van Nelle en Wiete. Bovendien maken ze na een voorstelling kennis met Rikkert en zijn levenslustige zus Mona, die van plan zijn om mee te varen met een koopvaardijschip naar Turkije, waar de zeden heel wat minder streng zijn, de zon het hele jaar door schijnt en poppenkastspelers op handen worden gedragen. Redenen genoeg dus om de harten van Nelle en Wiete sneller te laten kloppen,