De aarde en het aardse staan in deze poëzie in het middelpunt. De zandkorrel, het madeliefje, een spinnenweb, een handjevol bramen, een vlucht ganzen, wijzen op het concrete, op dat wat voor ogen en voorhanden is. Voor wie het wil zien, bevat dit een meerwaarde. Een douche wordt een tempel, het heelal een huis van bewaring, en een landschap hét landschap. De verheerlijking van de werkelijkheid is zo sterk dat zij boven de poëzie wordt gesteld: poëzie kan de lezer uit de werkelijkheid voeren, in de wereld van de illusie. Hoe verleidelijk en gevaarlijk is daardoor de taal. Zij kan door middel van beelden, klanken en ritme bij de lezer gevoelens oproepen, gewenste en ongewenste. Anton Ent is zich hiervan bewust en dwingt de lezer een nieuwe werkelijkheid te accepteren en het lieflijke en weerzinwekkende daarvan op de koop toe te nemen. In het eerste gedicht van deze bundel denkt een wandelaar een engel te zien, maar het blijkt een gewone ooievaar te zijn. Realisme