Gerard van de Wall Haneman weet niet waar hij is. En het is gek, hij ervaart ditmaal niet de paniek die bij hem meestal met een dergelijk gevoel van vervreemding gepaard gaat. Wanneer hij in het holst van de nacht wakker wordt in de een of andere onpersoonlijke hotelkamer bijvoorbeeld. In een Hilton in Londen, in Frankfurt, New York. Nee, hij heeft er geen flauw idee van in welk bed hij zich bevindt, in welk vertrek, in welk huis, in welke stad. Nee, dat niet: geen stad. Daar is het te stil voor. Alleen, in de verte, het geluid van een trein ... Oude herinneringen komen boven. Een ongeluk op de snelweg ergens in midden-Frankrijk. Een gedwongen verblijf in een herstellingsoord aan de rand van uitgestrekte bossen. Niemand die op bezoek komt (hoogstens zijn er die hem dikke prollenboeketten toesturen met een rouwcentrumlucht waar je misselijk van wordt). Rust! Gerard is alleen. En van harde, succesvolle geldmaker wordt hij weer de jongen die hij was, vroeger, voordat hij die ene fout